Sam keek zijn vrienden na tot ze uit het zicht waren verdwenen. Toto kon niet erg goed zwemmen, dus hadden ze hem een kussen van een van de banken gegeven om op te drijven terwijl Jack hem met één hand voorttrok.
Jack kon zelf ook niet erg goed zwemmen, maar als je tien keer zo sterk was als normale mensen hoefde je niet gracieus te zijn.
Sam startte de motor. Het ding brulde toen hij een flinke dot gas gaf. Drake moest wel doof zijn als hij dit niet hoorde.
Toen gooide hij hem in zijn versnelling en voer hard naar voren, parallel aan de oever.
De maan gaf weinig licht, maar genoeg om te zien hoe de beesten op de kant plotseling in beweging kwamen. Ze trapten erin.
Sam zette vlug het roer vast. Hij dook aan de stuurboordkant het water in, op veilige afstand van de schroeven die langs raasden en het water lieten schuimen.
Hij keek nog een keer om en zag dat de beesten in een zilveren zwerm bij hem vandaan renden. Drake zag hij niet.
Hij zwom achter de anderen aan. Hij was iets langer bij de boot gebleven dan gepland en was nu nog zo’n zevenhonderd meter van de steiger verwijderd. Hij had nog een flink eind zwemmen voor de boeg.
Maar Sam voelde zich letterlijk als een vis in het water. Hij surfte al sinds hij een kleuter was en kliefde als een speer door het kalme meer – dit was niets vergeleken met een woeste branding.
Het koude water voelde goed. Schoon. Hij ging van borstcrawl even over op rugslag en keek naar de sterrenhemel, maar bleef zo snel mogelijk doorzwemmen. Als hij weer terug was in de echte wereld zou hij proberen bij het zwemteam van de school te komen. Zijn vlinderslag was niet geweldig, maar zijn borstcrawl was uitstekend en zijn rugslag zelfs nog beter.
Hoe zou het zijn om je zorgen te maken over het feit dat je je rugslag of schoolslag moest verbeteren, in plaats van over het feit dat je vriendin van binnenuit levend werd opgegeten?
Wat moest hij doen? Dekka en Jack vertrouwden op hem. Ze verwachtten dat hij altijd een plan had. Maar verder dan ontsnappen aan Drake en zijn insectenleger ging zijn plan niet.
Drake zou hierna naar Perdido Beach gaan. Hij zou die beesten door de stad sturen om iedereen af te slachten.
Daarna zou hij Astrid zoeken en…
Niet emotioneel worden, zei Sam waarschuwend tegen zichzelf. Bedenk gewoon hoe je kunt winnen.
Hij hoorde onbeholpen geplons voor zich. Hij rolde zich soepel op zijn buik en zwom krachtig en snel verder.
‘Ssst,’ siste hij zodra hij de anderen had ingehaald. ‘Jullie maken meer herrie dan een stel peuters in het pierenbad.’
Met z’n vieren zwommen ze naar de steiger. Sam gebaarde dat Jack, Dekka en Toto er zachtjes onder moesten glijden. Toto had zijn kussen per ongeluk losgelaten en het dreef weg. Jack stootte zijn hoofd tegen de onderkant van de steiger en vloekte binnensmonds.
Sam zette zijn handen op het hout en trok zich kletsnat omhoog.
‘Hoi, Sam.’
Brittney stond nog geen vijf meter verderop.
Hij zag drie beesten bij de parkeerplaats van de jachthaven staan. Ze wachtten. Als een goedgetrainde roedel vechthonden.
Drake was hem te slim af geweest. Sam was overklast.
‘Hoi, Brittney,’ zei Sam terwijl hij druipend overeind kwam.
‘Ik heb je zo vaak gevraagd om me te verlossen, Sam,’ zei ze. Haar stem was koud en afstandelijk. Niet boos, niet bang. Alleen een beetje verdrietig misschien.
‘Ik weet het, Brittney. Maar ik ben geen meedogenloze moordenaar,’ zei Sam.
Brittney knikte. ‘Nee, jij bent een goed mens.’ Ze zei het zonder een spoortje sarcasme.
‘Dat probeer ik te zijn. Net als jij, Brittney. Ik weet dat jij een goed mens bent.’
Hij keek even naar de beesten. Ze hadden zich niet verroerd, maar waren waakzaam. Ze konden hem binnen tien seconden te pakken hebben.
‘Hij haat je,’ zei Brittney.
‘Drake?’ Sam lachte. ‘Drake haat iedereen. Haat is het enige wat hij heeft.’
‘Drake niet. Hij. God.’
Sam knipperde met zijn ogen. Wat moest hij daarop zeggen? ‘Ik dacht dat God van iedereen hield.’
‘Dat dacht ik vroeger ook,’ zei Brittney. ‘Tot ik Hem ontmoette.’
‘Is dat zo?’ Ze had haar laatste grip op de werkelijkheid verloren. Hij kon het haar niet kwalijk nemen. Iedereen zou flippen door wat Brittney had meegemaakt.
‘Hij is namelijk niet daarboven,’ zei Brittney op een normale toon, alsof ze een gezellig gesprek voerden. ‘Hij zit niet ergens in de hemel.’
‘Dat wist ik niet.’
‘Hij zit in de aarde, Sam. Hij woont op een heel, heel duistere plek.’
Sams hart sloeg een slag over. Hij kreeg het ijskoud. ‘Heb je God ontmoet op een duistere plek?’
Ze liet haar verdraaide, kapotte beugel zien in een onverwachte, hartstochtelijke glimlach. ‘Hij heeft Zijn grote plan uitgelegd.’
‘O ja?’
‘Zijn tijd komt eraan. Dit allemaal…’ Ze maakte een weids armgebaar. ‘Het is allemaal een… een soort ei, Sam. Hij moet uit dit ei geboren worden.’
‘Is Hij een kip?’
‘Je mag Hem niet bespotten, Sam,’ zei Brittney afkeurend. ‘Hij wacht tot Hij geboren kan worden. Maar eerst moet Nemesis naar Hem toe, Sam, en jij… jij staat dat niet toe.’
‘Nemesis? Wat is een nemesis?’
Met een geslepen blik zei Brittney: ‘O, Sam toch. Je weet best wie Nemesis is. Hij is in staat om Gods plan te voltooien.’ Ze vlocht haar vingers door elkaar, vol ontzag, alsof het iets heiligs was. ‘Ze moeten samenkomen, de Duisternis en Nemesis. Samen zullen ze alle macht hebben, en dan is het allemaal afgelopen, Sam. Dan barst de eierschaal en wordt Hij geboren.’
‘Dat klinkt…’ Hij onderdrukte de neiging om ‘bespottelijk’ te zeggen. ‘Dat klinkt interessant. Maar ik denk niet dat de gaiaphage God is. Ik denk dat de gaiaphage slecht is.’
‘Natuurlijk is Hij slecht!’ jubelde Brittney. ‘Natuurlijk! Slecht, goed – er is geen verschil, begrijp je dat dan niet? Ze zijn hetzelfde. Net als Drake en ik. Yin en yang, Sam. Twee in één, tweeslachtig, een…’
Ze haperde even, als een kind dat iets probeert uit te leggen wat het eigenlijk niet goed begrijpt. Ze fronste haar wenkbrauwen.
‘Hij heeft tegen je gelogen, Brittney. De gaiaphage is God niet. Hij dringt de gedachten van mensen binnen en laat ze verschrikkelijke dingen doen.’
‘Hij had al gewaarschuwd dat je dat zou zeggen,’ zei Brittney. ‘Mijn Heer en Nemesis moeten samenkomen. En jullie moeten allemaal sterven. Jullie zijn als een ziekte. Een virus. Een plaag die uitgeroeid moet worden zodat hij zich kan verenigen met Nemesis en geboren kan worden.’
Sam begon het gesprek zat te worden. Hij had nooit veel om religie gegeven, en een of andere fantasiegodsdienst, verzonnen door een dood meisje om de leugens van de gaiaphage goed te praten, was nog minder interessant dan Astrids godsdienstige smoesjes waarom ze geen seks wilde. Hij wilde alleen maar weten wat Brittney van plan was. Als er gevochten moest worden, dan wilde hij vechten ook.
‘En dan, Brittney? Heeft de gaiaphage dat ook verteld?’
‘Dan wordt de hele wereld herschapen. Dat is namelijk Zijn doel, weet je.’
‘Nee, dat wist ik niet. Dat had ik blijkbaar even gemist. Ik was nog bij dat stuk waar hij iedereen gaat vermoorden.’
‘Hij is gemaakt door een godenras in de verste uithoeken van het heelal om de wereld te herscheppen, helemaal opnieuw vorm te geven.’
‘Tja, nou, dat klinkt me net een tikkeltje te bizar in de oren, Brittney.’
Ze glimlachte. ‘Het is ook bizar, Sam. Alles. Maar Hij zal het allemaal opnieuw maken. Zodra Hij herboren is.’
Sam was moe. Hij wou dat Astrid er was; misschien dat zij meer te weten zou kunnen komen. Misschien dat zij Brittney van haar krankzinnige waandenkbeelden zou kunnen afhelpen. Maar hij was Astrid niet.
‘Ik weet het goed gemaakt,’ zei Sam. ‘Als jouw vriend in de mijnschacht mij te grazen wil nemen, laat hem dan maar komen. Want hij heeft het geprobeerd. En ik ben er nog steeds.’
‘Niet lang meer,’ zei Brittney. ‘Denk je dat deze beesten zomaar vanzelf zijn ontstaan? De Heer heeft ze geschapen, heeft ze onverwoestbaar gemaakt, zodat jij ze niet kunt verslaan, Sam.’
‘Ik vind het heel erg wat je is overkomen, Brittney,’ zei Sam. ‘Je hebt een mensonterend bestaan geleid. Maar toch moet ik je nu tegenhouden.’ Hij stak zijn handen omhoog met de palmen naar voren. ‘Sorry.’
Twee groene lichtstralen raakten Brittney in haar borst. Ze brandden een gat door haar heen.
De insecten kwamen onmiddellijk in actie om de paar meter naar de steiger te overbruggen.
‘Jack! Dekka!’ riep Sam.
Jack kwam recht omhoog door de houten steigerplanken, maar hij had een ongelukkige plek uitgekozen. Hij kwam tussen Brittney en Sam tevoorschijn, zodat Sam niet meer kon vuren.
Brittney gilde: ‘Maak ze af!’
Jack struikelde, waardoor hij uit de gevarenzone liep. Sam richtte en raakte Brittney opnieuw, maar ze rende al weg. Haar rug smolt, haar ruggengraat was even te zien en brandde toen door, en nog bleef ze rennen.
Sam verplaatste zijn stralen naar het voorste insect. Toen de lichtstralen het enorme beest raakten werden ze weerkaatst en sneden de mast van een zeilboot keurig in tweeën. De onderste stomp brandde als een fakkel.
Jack hees Dekka uit het water en nog voor ze op haar benen stond sloeg ze toe. De zwaartekracht onder het eerste beest verdween. Het monster vloog de lucht in en door zijn vaart zweefde hij recht over Sams gebogen hoofd heen. Hij schoot door Dekka’s veld en belandde half in het water, met zijn achterlijf op de steiger.
‘Duwen!’
Jack rende tegen het beest op en het viel met een plons in het water.
Jack draaide zich om en stormde op de volgende reuzenkakkerlak af. Hij trok een plank uit de steiger en ramde hem met een bovenmenselijke kracht in de malende bek.
De plank werd versplinterd. Het beest liep gewoon door.
Jack viel achterover en het monster sprong op hem af.
Jack lag plat op zijn rug en trapte zo hard omhoog dat het hout onder hem brak.
Het derde beest klom over het andere monster heen. Zijn kaken raakten Dekka; ze hakten haar niet doormidden maar wierpen haar zeven meter verderop het water in.
Sam besefte in een flits wat hij moest doen. Het beviel hem absoluut niet.
Het monster rende op Sam af.
De kaken kliefden.
Sam wachtte het juiste moment af, slaakte een wanhopige vloek en sprong recht in de wijd geopende muil van het beest.
‘De tijden van onzekerheid zijn voorbij!’
Caine stond op het bordes van het stadhuis. Onder hem lagen de zieken te hoesten en te rillen. Edilio, hulpeloos, zo zwak als een pasgeboren poesje, bibberde zo hard dat het leek alsof hij een toeval had.
Onder de zieken stonden tientallen kinderen, vaak kleddernat omdat ze door de regen in het westen waren gekomen. Veel kinderen wreven de slaap nog uit hun ogen. Sommige kleintjes hadden hun deken bij zich.
Diana stond in haar eentje aan de zijkant, uitdrukkingsloos en terneergeslagen. Penny had een stoel gekregen. Lana leunde tegen een boom op het plein, haar hand op haar pistool, met Sanjit zenuwachtig naast haar.
Caine zag het allemaal. Elk omhoog gericht, door de maan verlicht gezicht. Hij zag de angst en de verwachting. Hij vond het een heerlijk moment. Wat een triomf.
‘Ik wil eerst even dit zeggen,’ zei Caine. ‘Taylor, die zich bij mij heeft aangesloten, heeft gemeld dat de beesten nog maar een paar minuten hiervandaan zijn. Ze zijn al vlak bij de snelweg en komen over enkele minuten de stad in. En dan zullen ze iedereen opjagen, doden en verslinden… iedereen in de stad.’
‘We kunnen vechten!’ riep iemand. ‘We hebben de coyotes verslagen. En jou hebben we ook verslagen, Caine!’
‘Hoe moeten jullie vechten zonder Sam?’ wilde Caine weten. ‘Is hij hier? Nee! En Sam kan die beesten niet tegenhouden. Hij heeft het geprobeerd, het is hem niet gelukt en toen is hij gevlucht!’
Hij wachtte tot iemand het voor Sam zou opnemen, maar niemand reageerde.
Laffe, trouweloze zwakkelingen, dacht Caine. Hij kreeg bijna medelijden met Sam. Hoe vaak had Sam zijn leven niet op het spel gezet voor deze ondankbare honden?
‘Hij heeft zichzelf in veiligheid gebracht,’ ging Caine verder, ‘voorlopig in elk geval, door met Astrid en Dekka te vluchten. Zijn vrienden heeft hij gered, maar die arme, zieke Edilio heeft hij hier achtergelaten. En jullie allemaal ook.’
Doodse stilte.
‘Daarom is Quinn – Quinn, die dag en nacht werkt om jullie allemaal van voedsel te voorzien – mij gaan halen. Hij heeft gesmeekt of ik wilde helpen.’
‘Wat ga je doen dan?’ riep iemand.
‘Wat ik ga doen?’ vroeg Caine en hij genoot van het moment. ‘Ten eerste ga ik in elk geval niet vluchten.’ Hij stak zijn vinger op en schreeuwde: ‘Toen het ultieme gevaar voor de deur stond, is Sam gevlucht. En ik ben teruggekomen. Ik zat veilig, warm en met voldoende voedsel op mijn eiland. Met mijn prachtige koningin Diana en mijn vrienden Penny en Worm. Het was een heel goed leven.’
Hij liep naar Diana toe en gaf haar een kusje. Ze stond het toe, dat was alles.
‘Een heel goed leven. Maar toen ik hoorde wat er hier aan de hand was, welke vreselijke gevaren jullie dreigden te vernietigen, kon ik daar niet blijven zitten om lekkere dingen te eten en films te kijken met schone lakens om me heen.’
Die woorden misten hun uitwerking niet. Eten? Films? Iets schoons? Het waren magische begrippen voor deze wanhopige, uitgehongerde en sinds kort ook uitgedroogde kinderen.
En de subtiele hint dat hij met Diana naar bed was geweest deed het op een bepaalde manier ook goed – de oudere jongens waren jaloers, en sommige meisjes ook.
Caine glimlachte in zichzelf. Het werkte. Hij had ze tuk. De schapen.
‘Ik zal jullie redden,’ zei hij nederig, met neergeslagen ogen. ‘Maar niet alleen van dit vreselijke gevaar. Nee. Wordt het niet tijd dat we allemaal een beter leven krijgen? Hebben we niet genoeg geleden?’
Instemmend gemompel.
‘Jullie hebben honger geleden, dorst, jullie hebben geweld meegemaakt. En jullie…’ Hij wachtte, wachtte om de spanning op te voeren. Hij rekte het expres, in de wetenschap dat ze in gedachten de horde insecten zagen die op de stad afkwam. Uiteindelijk zei hij: ‘Jullie hebben wel genoeg geleden.’
‘En Drake dan?’ riep iemand.
‘Dat is jouw vriend,’ zei een andere stem beschuldigend.
‘Nee,’ snauwde Caine. ‘Ik heb hem gedood. Voor zolang het duurde tenminste. Tot Sam en zijn handlangers Drake weer terug lieten komen.’
Hij zweeg, wachtte de reacties af, hoorde het instemmende geroezemoes. Stiekem trok hij even een grimas naar Diana. Soms werkte niets zo goed als een echt grove leugen.
‘Luister. Jullie hebben een echte leider nodig. Maar dat idee waarbij ze jullie dwongen om iemand te kiezen, alsof het een wedstrijdje is wie het populairst is, alsof we een prom queen kiezen of zo, dat moet afgelopen zijn. Edilio is een goeie gast. Maar hij is nog maar een jongen, Sams trouwe hond. Niet onaardig bedoeld.’ Hij hief even zijn hand om aan te geven dat hij zijn woorden misschien wat onzorgvuldig had gekozen. Maar er werd al geknikt door sommige kinderen. Ja, Edilio was gewoon een hondje van Sam. Dapper, absoluut, en aardig, dat ook. Maar hij had hen niet gered.
‘En Sam?’ zei Caine met stemverheffing. ‘Sam was ooit een dappere leider, maar hij is opgebrand en dat weten jullie allemaal. Hij heeft de leiding eigenlijk nooit gewild en nu is hij eindelijk op de vlucht geslagen. Sam is niet degene die de fakz nodig heeft. Hij is geen koning.’
Hij draaide zich om terwijl dat woord tot hen doordrong. ‘Zei hij nou koning?’ hoorde hij iemand vragen. En in de verte klonk de spottende lach van Lana.
Caine stak zijn handen hoog in de lucht. ‘We hebben een echte leider nodig, niet iemand die bij de stadsraad verantwoording moet afleggen. Kom op jongens, Hóward zit in de raad!’
Dat leverde hem een veelbetekenend gelach op.
‘Dus Sams trouwe hond Edilio moet verslag uitbrengen aan Howard, van wie iedereen weet dat het een schurk is.’ Hij liet zijn glimlach verflauwen. Het was tijd om er een eind aan te breien. ‘Jullie hebben een leider nodig die echt de leiding zal nemen. Een leider die vandaag jullie leven redt en ervoor zorgt dat dat leven beter wordt.’
Caines oog viel op Turk en Lance, die sluw grijnzend stonden te wachten.
Caine had ze door Taylor laten ophalen. Hij had tegen hen gezegd dat hij wel een stel stoere gasten zoals zij kon gebruiken. Hij had ze een tochtje naar het eiland beloofd.
‘Turk. Lance. Kom hier,’ zei Caine.
Ze liepen de trap op en gingen naast hem staan, bleek en wankel, maar ervan overtuigd dat ze nu elk moment een nieuwe en belangrijke taak konden krijgen.
‘Deze twee hebben aan mij bekend dat ze Albert hebben neergeschoten terwijl ze hem beroofden.’
De menigte begon boos te mompelen, en zelfs een aantal ziekere kinderen keek wazig op. Albert was misschien niet populair geweest, maar de stad had hem wel nodig.
Lance en Turk wisselden een zenuwachtige, onzekere blik.
‘Het zal voor jullie dan ook een hele opluchting zijn om te horen dat Lana erin geslaagd is om Alberts leven te redden,’ zei Caine. ‘Maar wat moeten we met deze twee bijna-moordenaars aan?’
Turk werd nog bleker. Dit ging helemaal niet zoals ze hadden verwacht. Lance schuifelde opzij, klaar om ervandoor te gaan.
Caine tilde haast zonder te bewegen en met een klein glimlachje een hand op en Lance merkte dat hij opeens slapjes tegen een onzichtbare muur stond te duwen.
‘Moeten we een raadsvergadering beleggen? Een proces houden? Ieders tijd verspillen terwijl het gevaar met de minuut dichterbij komt? We weten wat we willen. Gerechtigheid! Snel en zeker en zonder al die nutteloze vertraging.’
‘Hé!’ riep Lance. ‘Dat is niet wat je hebt…’
‘Hij zegt wel meer,’ mompelde Diana.
Met een grote, dramatische armzwaai smeet Caine Lance omhoog. Lance suisde door de lucht alsof hij met een katapult werd weggeschoten. Recht naar de nachtelijke hemel, met alle ogen op zich gericht. Er zweefde een ijle gil naar beneden.
Het had iets grappigs en Caine kon een glimlach niet onderdrukken.
De gil veranderde van toonhoogte toen Lance naar beneden viel en aan de andere kant van het plein met een harde klap op de grond terechtkwam.
‘Gerechtigheid!’ riep Caine. ‘Niet straks, maar nu meteen. Gerechtigheid en bescherming en een beter leven voor iedereen!’
Turk had zichzelf niet meer in de hand. ‘Nee, nee, nee, Caine, nee, nee.’
‘Maar geen gerechtigheid zonder genade,’ zei Caine. ‘Lance heeft op zijn manier geboet. Nu zal Turk boeten door mij te dienen. Toch, Turk?’
Hij keek naar Turk en zei zacht: ‘Bukken.’
Turk had geen verdere aansporing nodig en viel op zijn knieën.
‘Het is een blijk van respect,’ zei Caine. ‘Niet voor mij. Het gaat niet om mij. Het gaat om jullie, om jullie allemaal. Jullie zijn degenen die een leider nodig hebben. Dat is toch zo? Na dat eindeloze lijden hebben jullie toch gewoon één iemand nodig die de leiding neemt? Nou,’ zei Caine, ‘dat doe ik. En door te buigen toon je gewoon je respect. Net als Turk hier.’
In de menigte kinderen gingen er misschien een stuk of zes op hun knieën. Een paar anderen bogen wat onbeholpen hun hoofd, niet helemaal zeker van zichzelf. De meesten deden niets.
Goed genoeg, dacht Caine. Voor dit moment.
‘De beesten komen eraan,’ zei Caine zacht. ‘Wie kan die monsters verslaan hier in de fakz?’
Hij zweeg, alsof hij echt een antwoord verwachtte.
‘Wie kan ze verslaan?’ herhaalde hij. ‘Ik. Alleen ik.’
Hij schudde zijn hoofd alsof hij zich verwonderde over iets ontzagwekkends. ‘Het lijkt wel alsof ik persoonlijk door God ben uitgekozen. En als ik win, als ik jullie levens red, dan zal Gods wil heel duidelijk zijn.’